Wat zijn de hete hangijzers binnen de SDGs? En hoe werken de Worldconnectors zelf aan het behalen van de doelen? Stagiair Ronald Zwarteveen duikt samen met de Worldconnectors in de Sustainable Development Goals. In dit artikel is Rolph van der Hoeven aan het woord. Hoogleraar Werkgelegenheid en Ontwikkelingseconomie (ISS Den Haag) en lid van de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken (AIV), Commissie Ontwikkelingssamenwerking. Hij vertelt hoe hij werkt aan de doelen 8, 10 en 17 en waar er nog kansen liggen voor deze doelen.
In 2015 zijn de SDGs geïntroduceerd, hoe zijn deze verbeterd ten opzichte van de vorige MDGs?
Twee punten van de SDGs ten opzichte van de MDGs zijn heel belangrijk. Allereerst de manier waarop ze voorbereid zijn. De MDGs waren voorbereid door het secretariaat van de VN in New York, met beperkte consultatie. De SDGs hebben heel veel consultaties ondergaan. Er is een high-level panel geweest, het VN-systeem heeft zich er echt mee beziggehouden. Er is een hele ronde met consultaties met NGOs geweest, evenals nationale discussies. Het is daarmee erg breed opgezet. En ten tweede, en dat is het belangrijkste: de MDGs hadden alleen doelen gesteld voor ontwikkelingslanden, echt een top down concept. De SDGs zijn voor alle landen, er zijn dus ook doelen gesteld aan de rijke landen. Dit zijn de twee belangrijkste punten. Daarnaast zit er achter de SDGs een bredere conceptie van het ontwikkelingsdenken, de transformatieve ontwikkelingsagenda.
SDG 10 gaat over het reduceren van (inkomens) ongelijkheden, waarom is dit zo belangrijk?
Als je in een harmonieuze samenleving leeft, dan moet je ook de opbrengsten van die samenleving beter verdelen zodat mensen betere kansen hebben. Er is een hele logische verklaring: als je een economie hebt die minder ongelijk is, dan is het ook makkelijker om armoede op te heffen. Als je ongelijkheid hebt dan gaan de grootste resultaten van de groei naar de rijkere groep. Grotere ongelijkheid schept dan economische en sociale problemen. Het is belangrijk dat men daar naar gaat omkijken want de ongelijkheid binnen landen is toegenomen. Tussen landen onderling is de ongelijkheid voor sommige landen wat minder geworden, door snel groeiende economieën, maar toch blijf je nog een grote groep armen houden. Daarom kan je door het terugdringen van de ongelijkheid een deel van de armoede opheffen. Een collega van mij heeft een onderzoek gedaan met als scenario dat wanneer de landen vanaf het begin van de MDGs een politiek hadden gevoerd die ongelijkheid zou tegengaan – een beleid dat ze eens in hun verleden al gevoerd hebben – een derde van de armoede al zou zijn opgeheven.
Als je in een harmonieuze samenleving leeft, dan moet je ook de opbrengsten van die samenleving beter verdelen zodat mensen betere kansen hebben.
U heeft onderzoek gedaan naar SDG 8: het creëren van banen en het stimuleren van economische groei. Wat zijn de belangrijkste lessen die u hieruit heeft geleerd en wilt delen?
De economische groei moet gedreven worden door het creëren van werkgelegenheid. Anders krijg je een economische groei die maar ten goede komt aan een deel van de bevolking en krijg je dus ongelijkheid. Wat belangrijk is, is dat je overheden krijgt die een transformatieve ontwikkelingsagenda voeren. Een overheid die ervoor zorgt dat er industrieën komen en infrastructuur en dergelijke, die als motor trekken aan de groei. In een aantal landen is deze transformatie nog niet gaande. Een groot gedeelte van de bevolking werkt daar in de landbouwsector en als ze niet in de landbouw werken dan werken ze niet in de industriële sector of in de dienstensector maar in de informele sector. Ze doen dan allerlei kleine activiteiten maar ze kunnen niet echt een doorbraak maken. Als je kijkt naar de ontwikkelingslanden die sterk gegroeid zijn de afgelopen 20-30 jaar: Korea, Taiwan, China, India, bijvoorbeeld, die hebben allemaal een politiek gevoerd waarbij stevig geïnvesteerd is in de industrie, alsook in landhervorming en onderwijs. Op die manier trek je de economie op een hoger groeipad. Maar deze landen moeten dan ook zodra de industrie er is deze producten kunnen exporteren naar het buitenland en niet beperkt worden door importbeperkingen. Daarnaast moet je niet alleen werkgelegenheid op zich creëren, maar ook werkgelegenheid die productief is en daar heb je weer betere scholing voor nodig. Wanneer je dit niet aanbiedt aan de beroepsbevolking, dan kunnen ze ook niet meedoen aan de industriële vernieuwingen.
Rolph van der Hoeven
Waar liggen er nog concrete en uitvoerbare kansen voor het behalen van SDGs 8 en 10?
Voor Afrika waar de transformatie naar bijvoorbeeld meer industrie en een betere infrastructuur nog beperkt heeft plaatsgevonden liggen nog kansen. Daar is behoefte aan op werkgelegenheid gerichte investeringen. Buitenlandse bedrijven moeten de mogelijkheid hebben om te investeren in deze landen en dat die investeringen ook gewaarborgd worden. Er moet een goede coördinatie komen tussen de buitenlandse investeringen aan de ene kant en de rol van de lokale overheden om dat mogelijk te maken.
Maar ook voor reeds geïndustrialiseerde landen liggen er kansen. De macro-economische politiek kan zodanig gevoerd worden dat deze leidt tot meer werkgelegenheid. Het heeft in Nederland na de crisis in 2008 veel te lang geduurd voordat we weer op het oude niveau zaten. We zitten nu eigenlijk pas weer op het economische niveau van 2008. Dat is het gevolg van teveel bezuinigen en te weinig investeren, omdat men bang was dat het begrotingstekort te hoog zou worden. Er had meer aandacht moeten zijn voor het behouden van werkgelegenheid door een andere manier van macro-economische politiek. De Nederlandse economie zit zo geïntegreerd in verschillende geïndustrialiseerde landen dat er meer coördinatie tussen deze landen onderling nodig is. Dat is min of meer op gang gekomen met de G20, waar Nederland net buiten viel, maar dat had veel beter gekund. Nederland had bijvoorbeeld kunnen zeggen: er is een doel voor economische schulden, maar je moet ook een doel hebben voor werkgelegenheid. Je hebt een 3% begrotingsnorm en een 60% schuldennorm en we hadden eigenlijk in Nederland ook een 4-5% werkloosheidsnorm moeten zetten. Dat zou dan de politieke discussie moeten aandrijven.
Doel 17 gaat over het samenwerken van landen en organisaties om duurzame ontwikkeling te kunnen bewerkstelligen, hoe kan dit beter?
Er zijn een aantal trends aan de gang waarbij landen als Amerika maar ook Nederland zeggen: we hebben al die internationale organisaties niet meer nodig, we kunnen het zelf wel. Zo ziet de wereld er niet meer uit. Je kan niet meer terug naar een systeem van nationalisme, je moet dus op al die verschillende manieren samenwerken. Nationaal gezien heb je een systeem waarbij als de ene partij bijvoorbeeld naar een inflatie van 1% wil toewerken, er een politieke discussie op gang komt met de vraag of dit het juiste beleid is. Internationaal gezien heb je dit niet. Er zijn wel veel organisaties zoals de Wereldbank of het IMF die vanuit hun eigen belang allerlei doelen voor ogen hebben, maar er is hiertussen en tussen meer sociale internationale organisaties nog te weinig internationale coherentie. Het idee van doel 17 is dat die coherentie beter wordt. Daarnaast moet ook de accountability beter, dus dat landen niet alleen iets ondertekenen maar dat ze er ook voor gaan. Hier liggen ook kansen voor politieke partijen en NGOs om deze doelen levendig te houden en het debat aan te jagen.
Stel dat u een doel of een target zou mogen toevoegen aan de SDGs, welke zou dat zijn?
Het zijn er eigenlijk al teveel, maar de target voor de inkomensongelijkheid is wel wat zwak. Dat zou sterker kunnen en dat hebben we met zo’n 90 academici ook aan de VN geschreven in het voorbereidingsproces van de SDGs.
Hoe ziet u 2030 voor u in 1 woord?
Onzeker.